Foutje, bedankt
Al sinds mensenheugenis worden er fouten gemaakt door menselijke schrijven, bijna even vaak worden mensen die het wel bij het rechte eind hebben dwarsgezeten in hun streven het verkeerde recht te zetten.
Een recent voorbeeld daarvan is het nieuws dat de bijbel verkeerd vertaald is en helemaal niet stelt dat God de aarde heeft geschapen. Volgens hooglerares prof. dr. Ellen van Wolde van de Radboud Universiteit te Nijmegen, zou een correcte vertaling het volgende zijn: “God scheidde hemel en aarde”.[1]
Het eerste vergelijkbare probleem dat bij men zal opkomen, zal ongetwijfeld de kwestie ‘de aarde is plat’ zijn. Net zoals de bijbelverbetering van Van Wolde vele jaren nodig zal hebben om ingeburgerd te raken, duurde het ook vele jaren voordat uiteindelijk werd aangenomen dat de aarde niet plat was. Ondanks het feit dat vooraanstaande intellectuelen uit de Oudheid, zoals de alom bekende Aristoteles (vierde eeuw voor Christus), al met berekeningen aantoonden dat de aarde niet plat maar rond was, werd door sommige vastgehouden aan het idee dat de aarde plat was.
Maar ook nu nog wordt er een grove fout gemaakt in de kwestie van de platte aarde, omdat er over het algemeen wordt geloofd dat veel intellectuelen gedurende de Middeleeuwen nog steeds geloofden in een platte aarde. Dit was echter niet het geval, al in de late Oudheid werd er geaccepteerd dat de aarde niet plat was. In de Middeleeuwen was dit vrijwel onbediscussieerbaar, nagenoeg alle intellectuelen (inclusief de christelijke, die meestal onterecht worden gezien als de meest fervente voorstanders van de ‘platte aarde’-theorie) accepteerden het feit dat de aarde rond was. Waarom denken momenteel veel mensen dan dat dit niet zo was?
Dit is simpelweg een fout in onze schoolboeken, deze fout komt voort uit het boek van Washington Irving ‘The Life and Voyages of Christopher Columbus’ uit 1828. Alhoewel het boek overduidelijk een roman is, werd het aangezien voor academisch werk, mede omdat Irving ook serieuze historische werken schreef. Een ander vergelijkbaar probleemstuk is het boek van historicus Arnold Toynbee genaamd ‘The Armenian Atrocities: The Murder of a Nation, with a speech delivered by Lord Bryce in the House of Lords’ (Hodder & Stoughton 1915) en ‘The Treatment of Armenians in the Ottoman Empire, 1915-1916: Documents Presented to Viscount Grey of Fallodon by Viscount Bryce’ (Hodder & Stoughton and His Majesty's Stationery Office, 1916).
Want alhoewel beide boeken van Toynbee geschreven waren gedurende zijn periode als medewerker van het Britse Ministerie van Oorlog (het latere Ministerie van Defensie), werden deze boeken gezien als historische werken. Dit terwijl het Britse Rijk gedurende 1915 en 1916 in oorlog was met het Osmaanse Rijk en hierbij gebruikt maakte van propaganda om hun aanval op de Osmaanse Dardanellen-kust te kunnen verantwoorden aan het Europese volk. Het gebruik van staatspropaganda om een oorlog te kunnen beginnen, is niets vreemd. Ook in onze tijd wordt hiervan gebruik gemaakt, een recent voorbeeld is de ‘massavernietigingswapens’-propaganda die de Verenigde Staten in staat stelde Irak binnen te vallen. Na de oorlog, bleken er echter helemaal geen massavernietigingswapens te zijn in Irak. Dit is echter een wezenlijk verschil met 1915, omdat het de Britten niet lukte om via de Dardanellen (de Slag bij Çanakkale) door te stoten naar het Osmaanse hart. De Britse troepen waren zelfs genoodzaakt om zich terug te trekken en hebben het Osmaanse Rijk nooit in zijn geheel kunnen bezetten, iets wat de Amerikanen in Irak wel is gelukt.
Een ander aspect waarom Irving en Toynbee zo belangrijk worden gezien, is hun aanzien. Irvign wordt nog altijd gezien als één van de meest toonaangevende auteurs van zijn tijd en zelfs op zijn wikipedia-pagina wordt er geen melding gemaakt van zijn foutieve ‘de aarde is plat’-roman en de negatieve invloed die het heeft gehad op de intellectuele wereld. Het is dan ook belangrijk om te weten dat Irving van 1802 tot 1829 vrijwel uitsluitend romanverhalen schreef en pas vanaf 1836 afzag van het schrijven van korte romanverhalen. Hij begaf zich na 1836 pas in de wereld van serieuze geschiedschrijving. Hetzelfde kan ook gezegd worden van Toynbee, pas na 1934 kreeg hij met zijn ‘A Study of History’ wijdverspreid roem. Hiermee werden met terugwerkende kracht zijn eerdere werken opnieuw ontdekt en aangemerkt als objectief, dit terwijl het geschreven was in dienst van het Britse Ministerie van Oorlog als deel van de oorlogspropaganda die het Britse Rijk gebruikte om een aanval en oorlog op het Osmaanse Rijk te kunnen bewerkstelligen.
Een belangrijk verschil met Irving is echter dat Toynbee later spijt kreeg van zijn subjectieve schrijven en op verschillende momenten toegaf dat zijn eerdere geschriften door het Britse Rijk gedrukt werden als “oorlogspropaganda”:
“[…] Ik was destijds werkzaam bij Hare Koninklijke Regering [de Britse overheid red.] om alle beschikbare documenten over de behandeling van de Armeniërs door de Turkse overheid te verzamelen, deze werden prompt gepubliceerd en verspreid als oorlogspropaganda!”[2]
In de Osmaanse kronieken wordt naar Beyazgül verwezen als een “een vrijgelaten slavin uit Cirkassië of Montenegro”, waardoor haar etniciteit Armeens dan wel Slavisch zou moeten zijn. Dat Beyazgül juist werd vrijgelaten doordat men haar liefde voor Calkoen niet langer kon negeren, is vrij aannemelijk. Maar hoe krachtig hun liefde ook was, het was niet bestand tegen de werkelijkheid toen Calkoen door Den Haag werd teruggeroepen. Calkoen beloofde zijn geliefde Beyazgül terug te keren voor haar en vroeg haar op hem te wachten.
Militair expert Dr. Robert F. Zeidner verhaalt ook over zijn ontmoeting met Toynbee in 1957 tijdens een bijeenkomst op een Amerikaanse universiteit in Beirut. Zeidner: “Toen ik Toynbee vroeg naar zijn boeken over de Eerste Wereldoorlog, waarin hij beweerde dat de Turken genadeloos Armeniërs hadden vermoord, stond hij eerst enkele seconden doodstil. Ik zag dat hij bloosde en zich schaamde, met een zachte stem zei hij toen: ‘Ik was in dienst van de Britse overheid en ik hield me aan mijn bevelen. Het was oorlogspropaganda.”[3]
Maar ook in zijn memoires had Toynbee er het zijne over te schrijven voordat hij stierf in 1975; namelijk dat hij er spijt van had en het niet zou schrijven als hij het kon overdoen.[4] Overigens heeft Groot-Brittannië ook haar excuses aangeboden voor het publiceren en distribueren van deze oorlogspropagandaboekjes in 1936. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de academische wereld het gebruik van Toynbee als voetnoot of bron al niet meer serieus neemt, het grote publiek heeft dit nog niet door.
Maar zoals de Amerikaanse professor emeritus Prof. Dr. Guenter Lewy zegt, is het “slechts een kwestie van tijd voordat de wereld inziet dat ze erin zijn getuind en dat de Armeense relocatie dus geen ‘genocide’ is.”
Armand Sağ
12 maart, 2010
© Armand Sağ 2010
|