Armand Sağ
Link
 

 

Frederick Wilhelm I
   
 

Het testament van Frederick Wilhelm I

In 1713 nam Frederick Wilhelm I de troon van Pruisen over en introduceerde een nieuwe gedachtegoed over een zeer gedisciplineerd en militaire samenleving. Sterke gecentraliseerde macht werd gerealiseerd door sterke verbanden met de adel en de rijke landeigenaren genaamd Junkers. De hardwerkende maar politiek van geen enkel belang zijnde boerenklasse legde de fundering van het Pruisische systeem ingevoerd door Frederick Wilhelm I. Hij was verder bang dat zijn leven abrupt tot een eind zou komen en besloot daarom om een testament te schrijven voor zijn troonopvolger. Hierin gebruikt hij zijn ervaring om zijn waarden en standpunten door te geven aan zijn opvolger. Door zijn gedachtes over de belangrijke aspecten van regeren op te schrijven, hoopte Frederick Wilhelm I dat zijn opvolger zijn politiek zou voortzetten. Hij legde zijn plannen tot in de details uit waardoor zijn opvolger de toekomstige regering makkelijk zou kunnen vormen. Frederick Wilhelm I heeft in zijn testament over zijn militaire, financiële, economische, bureaucratische, interne, externe en religieuze standpunten zodat zijn troonopvolger hierin voorbereid was. Dit testament zou van grote waarde blijken voor de opvolgers van Frederick Wilhelm I, getuige de bijna 200 jaar die in het teken staan van de ideeën van deze Pruisische vorst.

Frederick Wilhelm I had de Pruisische troon verkregen door zijn vader die koning was voor hem. Helaas was zijn vader een slecht en zwak leider en was het des te moeilijker om de Pruisische samenleving in een uiterst georganiseerde militaire maatschappij te gieten. Frederick Wilhelm I was ervan overtuigd dat om een grote rol te spelen in (het politiek zeer vijandige) Europa, er een grote militaire macht achter moest staan. Ook wilde hij de Pruisische belangen veilig stellen. Dit komt goed naar voren als we kijken naar het feit dat Pruisen qua oppervlakte en inwoners de 12de staat van Europa was maar qua legeromvang toch zeker de vierde staat was. Het Pruisische leger werd dan ook alom geroemd en gevreesd vanwege zijn sterkte en omvang. Dit krachtige leger was uiteraard nodig om Pruisen te beschermen tegen vijanden en ook om prestige in de ogen van zijn vijanden te verkrijgen. Een derde reden zou de gedachte van Frederick Wilhelm I kunnen zijn; hij vond dat het simpele leven van een soldaat zonder luxe een goede manier was om als een goede christen door het leven te gaan. Voor Frederick Wilhelm I persoonlijk zou zoiets zwaar meetellen, vanwege het feit dat hijzelf ook gelovig was.

Frederick Wilhelm I wilde verder ook absolute macht in alle dagelijkse aspecten van het Pruisische leven. Hij gebruikte een sterke bureaucratie en een leger waarin de Junkers werden opgenomen in hoge posities. Door deze Junkers hoge posities te geven en ze vrij hand te gunnen in hun landgoederen, werden ze zeer loyaal tegenover Frederick Wilhelm I. Hierdoor werden veel invloedrijke landeigenaren nu militairen in het leger van Pruisen; de militarisatie van de Pruisische samenleving was nu een feit geworden.

Frederick Wilhelm I was toegewijd om zijn eigen absolute macht te vergroten. In zijn ogen was verder het vormen van een sterke gedisciplineerde leger essentieel voor de toekomst van de staat. Deze twee doelen wilde Frederick Wilhelm I vooral meegeven aan zijn opvolger en zijn testament gaat dan ook vooral over hoe deze doelen te bereiken zijn.

Gezien het feit dat geen enkel Pruisische instelling zoveel aandacht verkreeg als het Pruisische leger, was het dan ook niet vreemd dat Frederick Wilhelm I het leger als centraal punt verkoos in zijn testament. Door het sterke verbond tussen Frederick Wilhelm I en de Junkers zorgde ervoor dat de militaire levenswijze snel aansloeg in Pruisen. Frederick Wilhelm I was ervan overtuigd dat de behoud van het sterke leger cruciaal was in het behoud van de monarchie. Dit kwam ook goed naar voren in zijn testament.

Frederick Wilhelm I vond het zeer belangrijk dat de Junkers en hun zonen allemaal of in leger waren of er in de toekomst in zouden komen. Zo wilde hij namelijk bereiken dat deze potentieel politiek invloedrijke groep toegewijd was om voor de monarch te werken in plaats van tegen hem. De militaire posities stonden ook synoniem voor prestige en macht zolang ze trouw waren aan hun koning. Je zou dus kunnen zeggen dat het slimmer was om de mensen die politiek opstandig konden zijn op te nemen in de regering in plaats van ze erbuiten te laten. Met zo weinig tijd en middelen konden deze Junkers zich niet groeperen en tegen de koning keren. Simpelweg omdat ze te druk waren met het dienen van de koning. Het was dan ook van groot belang om deze Junkers in je buurt te hebben in plaats van ver weg, hun loyaliteit groeide dan en het werd makkelijker om hun daden in de gaten te houden.

Frederick Wilhelm I zegt verder ook dat militaire kracht en/of de dreiging ervan gebruikt kon worden om de lage adel in de provincies in de gaten te houden. Hierom wilde Frederick Wilhelm I dan ook regelmatig de verschillende provincies bezoeken om zo een beeld te krijgen van de problemen in de provincies. De economische en militaire verbeteringen konden zo beter toegepast worden en de mensen konden zien wie de echte leider was achter de ambtenaren.

Een ander belangrijk punt van Frederick Wilhelm I was dat zijn opvolger nooit en te nimmer de lonen van de regionale leiders, officieren, commandanten en andere belangrijke rangen in het leger mocht verlagen. Dit zou ontevredenheid tegenover de nieuwe koning opwekken en zo opstandigheid veroorzaken onder de normaal trouwe legerleiding. De continuïteit van de lonen van de legerleiding was dan ook van groot belang. Verlaging van de lonen zou een zwakker leger betekenen en dit zou weer een kwetsbaar Pruisen opleveren voor de vele vijanden. Tevens zouden de nu vriendelijke staten minder opkijken tegen Pruisen en zo hun respect kwijtraken tegenover de heerser. Zolang het leger dan ook goed functioneerde en goed geleid werd door de legerleiding, waren de commandanten het geld dubbel en dwars waard. Frederick Wilhelm I wilde eigenlijk niet alleen de handhaving van zijn leger maar ook de uitbreiding ervan. Dit terwijl de hele economie al in dienst van het leger stond.

Frederick Wilhelm I was begonnen met de opbouw van de economie na de dood van zijn vader door middel van een sterke bureaucratie. Hiermee wordt er bedoeld dat de staat de productie en prijzen onder controle hield. De prijzen werden gecontroleerd aan de hand van de vraag van het Pruisische leger. Ook werden er staatsbedrijven gecreëerd, alhoewel dit niet echt een doel was. Om deze gecentraliseerde economie effectief te laten werken was het volgens Frederick Wilhelm I van uiterst belang om zijn opvolger persoonlijk de financiën te laten beheren. Door zowel het leger als de staatskas onder controle te hebben, moesten de Pruisische bewoners wel trouw blijven aan de monarch. Want waar de monarch alle geldstromen beheerde, kon hij dus ook zelf zijn uitgaven bepalen. De vazalvorsten die volgens de monarch trouw waren, kregen meer dan degene die volgens hem minder trouw waren. Zo werden de vazallen gestimuleerd om loyaal en trouw te zijn tegenover hun monarch door middel van een financiële beloning. Verder moest een monarch volgens Frederick Wilhelm I zich alleen bezig houden met het heden en geen beloningen uitdelen voor daden in het verleden. Dit zou hem namelijk alleen maar afleiden van het heden en zo zorgen voor wanorde. Iets uitzoeken wat wellicht in het verleden heeft plaatsgevonden is namelijk moeilijker dan iets uitzoeken waar je zelf getuige van bent.

De grondslag van de Pruisische financiële status waren de boeren en stedelingen. Zij waren cruciaal voor de Pruisische staatskas omdat zij deze vulden met de belastingen. En hoe meer geld zij verdienden, hoe meer belasting er betaald konden worden, hoe meer het leger versterkt kon worden. Om deze belastingbetalende groep te beschermen tegen buitenlandse investeerders, liet Frederick Wilhelm I sommige primaire grondstoffen (zoals wol) niet exporteren of importeren. Zo werden de Pruisische inwoners beschermd tegen buitenlandse concurrentie, ook konden de buitenlandse handelaren geen winst maken ten koste van Pruisische inwoners. De winst bleef daardoor in Pruisen en daar profiteerde nogmaals het leger van. Door deze staatsinterventie konden Pruisische industrieën niet failliet gaan door goedkopere concurrenten van buitenaf. Een gevolg was dat de Pruisische bevolking verzekerd was van een baan in de staatsindustrie (dat wil zeggen onder andere landbouw, textielnijverheid, veeteelt, wapensmederij). De inwoners hadden een vaste baan en de staat (lees: de monarch) ontving een vaste golf van belastinginkomsten die op elk gewenst moment verhoogd kon worden. De monarch betaalde namelijk de lonen en kon in geval van nood de belastingen verhogen en zo in praktijk minder loon uitbetalen. Verder bepaalde de staat ook de prijzen van de verschillende producten en kreeg zo ook in dit aspect de absolute macht. Frederick Wilhelm I liet ook nieuwe steden bouwen om zo de industrie te ontwikkelen in de minder ontwikkelde gebieden van Pruisen.

Het testament liet ook zien hoe de economische situaties van de provincies eruit zagen en hoe ze door middel van betere financiële planning beter geëxploiteerd konden worden. Frederick Wilhelm I gaat echter niet in details in over hoe dit dan diende te gebeuren. Alhoewel de boeren en stedelingen van groot belang waren voor alle aspecten van de Pruisische economie, onder andere de productie en financiering ervan, waren de Junkers ook van groot belang. Frederick Wilhelm I had de Junkers namelijk nodig om een geheel te maken van Pruisen zonder standen en/of opstanden. Dit werd dan weer bereikt door de opneming van de Junkers in het leger, zoals hiervoor uitvoerig uitgelegd is.

Fred had loyale en geschikte bureaucraten nodig om het leger en de economie van Pruisen in stand te houden. Als de meest loyale en geschikte mannen (in praktijk toch weer van de adellijke stand) aan de top stonden, dan moesten de zaken wel goed verlopen. In zijn testament noemt Frederick Wilhelm I op een gegeven moment ook enkele namen van mensen die hiervoor geschikt waren en niet geschikt waren. Verder kreeg elke provincie een eigen aanpak op basis van zijn culturele en politieke geschiedenis. Als de edelen in een provincie erom bekend stonden om opstandig en eigenwijs te zijn, dan werden de loyaalste en meest geschiktste edelen beloond door ze op de hoge posities te benoemen. Zo zouden ze merken dat loyaliteit beloond werd.

Ironische genoeg was Frederick Wilhelm I met zijn sterke leger en bureaucratie niet van plan om enige noemenswaardige uitbreidingen van Pruisen te bewerkstelligen. Het leger was uitsluitend bestemd voor zelfverdediging en buitenlandse oorlogen dichtbij Pruisen. De achterliggende gedachte van dit gedeelte van het testament was het feit dat Frederick Wilhelm I het belangrijker vond om het leger bij elkaar te houden. Zo kon hij persoonlijk controle en macht erover uitoefenen. Frederick Wilhelm I vond het ook onnodig om militaire macht in de vorm van manschappen en geld in te leveren door ze naar andere bevriende staten te sturen voor hulp in een oorlog. Als die staat tenslotte wanhopig genoeg was, zou het accepteren dat Frederick Wilhelm I of zijn opvolger met zijn leger te hulp zou komen om vervolgens dat stuk land te annexeren. Dat het dichtbij houden van het leger de positie van de monarch zou verstevigen hadden we al uitgelegd, maar de economische voordelen beschrijft Frederick Wilhelm I ook in zijn testament. Zolang het leger binnen de grenzen van Pruisen bleef, zouden de prijzen hoog zijn waardoor de belastingopbrengst ook hoog zou zijn. Er kon dus meer belasting geïnd worden dan als het leger in het buitenland was.

Een ander punt dat Frederick Wilhelm I aankaart is de angst dat God hem zou straffen voor het beginnen of uitlokken van een ‘onjuiste oorlog’. Hierom wilde hij dat zijn opvolger zich beperkte tot defensieve oorlogen. Het leger is volgens Frederick Wilhelm I dan ook bedoeld om Pruisen te verdedigen en om een stem in Europa te hebben, niet om een expansiedrift te verwezenlijken. Zolang zijn opvolger hieraan voldeed was Frederick Wilhelm I overtuigd dat alles goed zou verlopen en dat God ook zijn zegen zou geven.

Frederick Wilhelm I was zelf een fanatieke calvinist en dit speelde door in zijn politieke standpunten, zoals hierboven te lezen is. Dit wil uiteraard niet zeggen dat Frederick Wilhelm I tolerant was, hij was dit namelijk niet tegenover joden en jezuïeten. Aan de andere kant was Frederick Wilhelm I er wel van overtuigd dat calvinisme en lutheranisme het juiste geloof waren en dat katholieken getolereerd moesten worden. Frederick Wilhelm I adviseerde zijn opvolger om ook zo te reageren. Zodoende zou hij een gerespecteerd en geliefd heerser worden die door alle christelijke religies geaccepteerd werd. Frederick Wilhelm I meldde ook dat geestelijkheid en politiek niet samengaat. Politiek was voor de absolute wereldlijke vorst en geestelijken konden deze absolute heerschappij alleen maar dwarszitten volgens Frederick Wilhelm I.

Alle adviezen van Frederick Wilhelm I hadden te maken met het vergaren van zoveel mogelijk macht voor de monarch en het verbeteren en handhaven van het leger in Pruisen. Alles, van de sterke bureaucratie tot en met de economie zonder buitenlandse bemoeienis tot zelfs de religieuze tolerantie van de Roomse Katholieke Kerk, is terug te leiden tot deze twee beginselen. Het testament van Frederick Wilhelm I liet ook zijn obsessie en liefde voor het leger zien. Uit angst om zijn geliefde leger te verliezen beperkte Frederick Wilhelm I zich tot louter defensieve oorlogen en adviseert hij zijn opvolger dit ook te doen. Frederick Wilhelm I wilde een gemilitariseerde samenleving die toegewijd was aan discipline, loyaliteit jegens de heerser en oorlog. Hij vond ook dat de leefwijze van de soldaat (zonder luxe) een goede manier was om jezelf religieus te uiten. Het is dan niet verwonderlijk dat Frederick Wilhelm I dit allemaal realiseerde om een sterke absolute monarch te creëren die een goed gedisciplineerde samenleving voor hem en zijn leger had werken. Frederick Wilhelm I legde met dit testament de beginselen vast voor een Pruisische maatschappij die bijna 200 jaar zou voortduren.



Armand Sağ

19 mei 2005

© Armand Sağ 2005

 

Copyright ElaDesign (disclaimer)