|
De Nederlandse annexatie van Duitsland
De grenscorrecties van 23 april 1949 als genoegdoening voor de Duitse bezetting van Nederland gedurende de Tweede Wereldoorlog
Alhoewel het vrij onbekend is in Nederland, werd er precies zestig jaar geleden in 1949 Duits grondgebied overgedragen aan Nederland als compensatie voor de Duitse bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog (1939-1945). De eis van Nederland om Duitse herstelbetalingen na 1945, ging namelijk gepaard met een roep om economische onafhankelijkheid van Duitsland. Daarom waren de Duitse gebieden tussen Limburg en de Roer, met de vele steenkoolmijnen, noodzakelijk voor Nederland.
De Tweede Wereldoorlog met de verschrikkingen en wreedheden zal niemand vreemd in de oren klinken; wat echter niet algemeen bekend is, zijn de vredesovereenkomsten die daarna overeengekomen moesten worden met het overwonnen Duitsland. Hierin zou ook de vorm en herstelbetaling van Duitsland aan Nederland opgenomen moeten worden, dit bracht al snel discussies op gang over de manier waarop deze herstelbetalingen dienden plaats te vinden. De eerste keer dat Nederland het idee opperde om de herstelbetalingen van Duitsland in de vorm van gebiedsuitbreiding uit te voeren, kwam met minister Van Kleffens die tijdens een radiorede in San Francisco op 18 mei 1945 aankondigde dat “de eenige manier, waarop Nederland compensatie kon verkrijgen, de annexatie van een klein, maar vruchtbaar gedeelte van Duitschland was.”
Slechts acht dagen later werd er in Maastricht een vergadering gehouden over de annexatie van Duitse gebieden naar aanleiding van de verklaring van minister Van Kleffens. Hier ontstond de nationale actie voor schadevergoeding door annexatie onder leiding van Kapitein Dr. A. Kessen die het doel van het nieuw opgerichte uitvoerend comité verwoordde: “een gebied zonder Duitsche bevolking van 10.000 km2, begrensd door een lijn van Maastricht over Aken tot ten Westen van München-Gladbach en vandaar via Gelderland-Kleef over de Lippe ten Oosten van Ahaus naar de Eems tot Emden. In dit gebied liggen een 7-tal kolenmijnen en, tot Nijmegen, bosschen, die mijnhout opleveren, wat tot herstel van de geleden schade kan bijdragen.”
Voorstanders
Na het rapport betreffende de schade en herstel in Nederland gedurende de Tweede Wereldoorlog aan de hand van de Duitse bezetters, won het annexatieplan aan terrein. De totale oorlogsschade van veertien miljard zevenhonderdvijftig miljoen gulden werd bekend op 11 juli 1945 en zorgde voor de oprichting van meerdere comités met als doel het propageren van de beoogde gebiedsuitbreiding.
De argumenten die gebruikt werden voor de annexatie waren dat de verdubbelde oppervlakte van Nederland voor nieuwe staateigendom en dus pachtinkomsten van honderden miljoenen guldens zou zorgen. Omdat Nederland na de Tweede Wereldoorlog te kampen had met een oorlogsschade (van resp. veertien miljard zevenhonderdvijftig miljoen gulden) en daarbij ook nog een staatsschuld van 12,6 miljard gulden had, betekende dit een jaarlijkse last van achthonderd miljoen gulden tot één miljard gulden. Tevens werd de verkorting van de grens tussen Nederland en Duitsland gezien als een beduidend makkelijker te verdedigen grenslinie en dus een lagere last voor het Ministerie van Defensie. Door slechts 1750 vierkante kilometer bij Nederland te voegen zou de grens van 525 kilometer namelijk teruggebracht worden tot 340 kilometer. Ook wezen voorstanders erop dat de verbetering van lokale verkeersmogelijkheden door de uitbreiding Nederlandse dorpen met elkaar zouden verbinden. Zo zouden de Limburgse plaatsen Koningsbosch en Schinveld verbonden kunnen worden door een directe verbindingsweg aan te leggen, hiervoor was het nodig het Duitse gebied van Selfkant te annexeren. De plaatselijke verbetering van de waterstaatkundige toestand werd ook nogal genoemd omdat de kanalen in Nederlandse handen zouden komen en daardoor beter beheerd konden worden ten behoeve van de plaatselijke inwoners. De plannen van Duitsland om nieuwe kanalen aan te leggen ten behoeve van het Duitse kanalenstelsel zouden zo belemmerd kunnen worden doordat Nederland al last had van concurrentie van de Duitse havensteden Hamburg, Bremen en Emden. Hierdoor liep de Nederlandse haven Rotterdam, dit was ook de stad die het meest te verduren had tijdens de Tweede Wereldoorlog, veel inkomsten mis. Dit kwam ook terug in het argument dat de annexatie van de Duitse gebieden zou leiden tot een betere sociaal-economische toestand voor Nederland. Zo zouden meerdere steenkoolmijnen en mijnbouw in Nederlandse handen komen waardoor de afhankelijkheid van Duitsland niet meer aan de orde zou zijn. Directeur der Staatsmijnen en gemachtigde der regering Groothoff verklaarde destijds: “wanneer wij het gebied links van den Rijn, dat aansluit bij ons kolengebied, kunnen annexeeren, zou de positie van de Zuid-Limburgsche mijnen gunstiger worden.”
Als laatst werd er ook gewezen op de opheffing van plaatselijke misstanden door de annexatie van bepaalde Duitse gebieden. Zo zouden historische motieven volgens Bakker Schut ertoe moeten leiden dat de Duitse landsdelen Kleef, Gulik en Neder-Bentheim, die vroeger deel waren van Nederlands geworden gebiedsdelen, geannexeerd worden door Nederland. Net als de Duitse provincie Ostfriesland waar volgens Schut “de Nederlandsche taal en cultuur een belangrijke rol hebben gespeeld.”
Tegenstanders
Direct na de ideeën voor annexatie begonnen de tegenstanders sterke kritiek te uiten op het beoogde plan; dit kwam vooral uit de socialistische hoek. Op 29 september 1945 werd vervolgens de Anti-annexatie Comité Nederland opgericht, waarmee aandacht werd gevraagd voor de nadelen van de annexatie. Zo gaf Willem Drees, minister-president van Nederland in de jaren veertig, aan dat de annexatie van Duitse gebieden ervoor zou zorgen dat er een Duitse bevolking bij Nederland zou komen “waarmee wij een waarschijnlijk blijvend opponerende minderheid met een andere taal binnenhalen, de eenheid van ons land verbreken en in een permanente tegenstelling komen tot Duitsland.”
Drees wees erop dat de optie om het Duitse grondgebied te annexeren zonder de Duitse bewoners te dulden zou leiden tot een massale verdrijving van de bevolking, zoals de Polen deden in het geannexeerde Oost-Duitse grensgebied. Dit leidde tot een stroom van verbitterde Duitsers, die alleen maar groter zou worden als Nederland ook zou besluiten tot het verdrijven van Duitsers in het westelijke grensgebied. Deze groep zou zich waarschijnlijk dicht bij onze grens vestigen en zeer fel zijn tegen Nederland.
Naast binnenlandse tegenstanders waren er ook geluiden uit het buitenland te horen: de Verenigde Staten van Amerika en Groot-Brittannië zagen niks in de voorstellen van Nederland om grote Duitse gebieden te annexeren. Dit zou de vrede in het gebied verstoren en de snelle opbouw van (West-)Duitsland belemmeren, wat nodig geacht werd om tegenstand te bieden tegen het opkomende nieuwe gevaar van communisme. Vooral de Sovjet-Unie werd gevreesd en hierdoor werden de voorstellen van Nederland om grote gebieden van Duitsland over te nemen genegeerd. De Britten gaven als overige redenen om de Nederlandse annexatieaspiraties te negeren, de simpele argumenten dat het niet ging om Nederlands grondgebied dat ooit door Duitsland geroofd was. Ook was er geen Nederlandse minderheid aanwezig die sterk onderdrukt werd door de Duitsers. De Britten wezen erop dat de veiligheid van Nederland niet gewaarborgd zou worden door de annexatie, omdat het logischerwijs kwaad bloed zou zetten bij de Duitsers, en het zou ook geen compensatie vormen voor de Nederlandse staatskas. Dit omdat de ruim tweehonderdduizend Duitse inwoners van het beoogde grondgebied ook gevoed en onderhouden moesten worden.
Bij het rijtje buitenlandse tegenstanders voegde zich op 9 december 1947 ook Duitsland door de oprichting van een Duits grenscomité waarin vertegenwoordigers van achttien langs de Nederlandse grens gelegen Duitse gemeenten plaatsnamen. Dit comité gaf nadrukkelijk aan dat “het Duitse volk zich tot herstel van de tijdens de oorlog aangerichte schade verplicht voelt, doch dat bereidwilligheid tot schadeloosstelling eindigt, waar het nationaal bestaan op het spel staat.” Er werd door de Duitsers ook gewezen op de angst voor een oneerlijke en zware concurrentie voor het industriële Ruhrgebied indien Nederland de voorgestelde wijzigingen voor de steenkoolmijnen zou doordrukken. De uitbreiding van het West-Duitse kanalenstelsel werd voorgesteld als een significant voordeel voor Nederland, daar zij het gebied rondom de rivier Rijn vergroot. Nederland zou als vanzelfsprekend gebruik mogen maken van dit kanalenstelsel. Tenslotte werd het Duitse argument opgeworpen dat Nederland bij de grensvaststelling van 1816 en 1917 al zeer bevoorrecht was. Bij die grenscorrecties kreeg Nederland namelijk Zevenaar, Blijerheide, Eijgelshoven, Wijlre, Sittard, Mook, Afferden en nog ruim dertig andere van oorsprong Duits-Pruisische plaatsen. Hierom wees Duitsland de grenscorrecties met Nederland (alsmede België en Luxemburg) resoluut van de hand, terwijl het merkwaardig genoeg welwillend stond tegen het afstaan van grondgebied aan Frankrijk.
Nederlands beleid
Uiteindelijk leidden de lange en zware onderhandelingen tot de overdracht van ongeveer zeventig vierkante kilometer Duits grondgebied aan Nederland. Het oorspronkelijke voorstel van Nederland betrof 1750 vierkante kilometer met ongeveer 119.000 Duitsers, terwijl er nu maar ongeveer tienduizend Duitsers onder Nederlands gezag zouden komen te staan. Nadat de annexatie op 23 april 1949 rond het middaguur een feit werd, werd er een wet aangenomen die het mogelijk maakte om de Duitse nationaliteit in te wisselen voor de Nederlandse. Vrijwel geen van de Duitsers maakte hier echter gebruik van. Onder leiding van de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Dirk Stikker was weliswaar een teleurstellende annexatie een feit geworden, maar wel door een indringende waarschuwing van Stikker zelf: “het verwerpen van het voorstel zou de regering onvoldoende vrijheid van handelen laten tijdens komende internationale onderhandelingen, waarbij veel meer dan alleen deze grenscorrecties op het spel zou staan.”
Het Nederlandse kabinet weigerde de verantwoordelijkheid te accepteren van een verworpen voorstel en zodoende leek de waarschuwing van Stikker te werken. De Kamers wisten derhalve dat bij afkeuring van de annexatie van Duits grondgebied het kabinet zou aftreden waardoor de, sterk afgeklede, overeenkomst werd goedgekeurd. Het volgende discussiepunt bleek al snel de bereidheid om de annexaties ongedaan te maken als de omstandigheden daarom vroegen. Zowel de Eerste als de Tweede Kamer vonden dit niet bespreekbaar terwijl (West-)Duitsland al snel vroeg om onderhandelingen om de annexaties terug te draaien.
In totaal zijn er twintig gebieden betrokken geweest bij de annexaties:
- Een onbewoond strookje land van 0,56 km2 nabij Nieuwschans.
- Twee stukjes onbewoond land tussen Ter Apel en Nieuwschans van 0,30 km2.
- Een strook ter verbetering van de Moersloot.
- Aan weerszijden van het kanaal Almelo-Nordhorn een stukje onbewoond land van in totaal 0,03 km2.
- Een grensstrook van één vierkante kilometer met tien bewoners nabij Losser.
- Een grensweg bij Rekken.
- Een onbewoond strook nabij Rekken van 0,09 km2.
- De door 350 mensen bewoonde bebouwing grenzend aan Diaxperio van 0,64 km2.
- De inham van Elten met 3500 inwoners en 19,54 km2.
- De grensweg van Millingen.
- Een strook met 40 mensen bij Beek.
- Een grensweggetje bij Mook.
- Een stuk land nabij Ottersum, 0,05 km2 aan onbewoond grond.
- Een grensweg bij Siebengewald.
- Twee strookjes land rondom Areen met in totaal 0,81 km2 en 40 inwoners.
- De hals van Sittard met ongeveer 5000 personen en 41,34 km2.
- Een grensweg bij Ubach.
- Een gebiedsstrook van 0,88 km2 en 130 inwoners bij Rimburg.
- Enkele plekken rondom Kerkrade.
- Een gebiedsstrook bij Vaals van 0,11 km2 met 110 inwoners.
|
Teruggave
Slechts acht jaar na de annexatie begonnen de Duitse autoriteiten al met de onderhandelingen die ertoe zouden leiden dat de gebieden teruggegeven zouden worden door Nederland. Dit terwijl de Kamers in 1949 nog afwijzend stonden tegenover de ongedaanmaking van de annexaties.
Voor de verschillende bevloeiings- en waterkeringsproblemen werden aanvaardbare regelingen getroffen en ook de overige sociaal-juridische problemen werden opgelost. Zelfs voor de Eems-Dollard-kwestie waarbij het beheer van de Eemsmonding en de vaarwateren centraal stonden, werd er een bevredigende oplossing gevonden door een gezamenlijk Nederlands-Duitse beheer in te stellen. Toen in 1963 werd begonnen met de teruggave van enkele van de Duitse gebieden was er door (West-)Duitsland al twee miljard éénentwintig miljoen Duitse Mark aan herstelbetalingen betaald aan Nederland.
Het laatste stukje gebied dat door Nederland aan Duitsland werd teruggegeven was de zes en een halve kilometer lange verbindingsweg tussen Koningsbosch en Schinveld, welke op 25 februari 2002 weer in Duits bezit kwam na ruim vijftig jaar.
Armand Sağ
19 november 2008
© Armand Sağ 2008
|